Broer versus Broer in een Handhavingszaak

Onderstaand blog is gepubliceerd op Omgevingsweb.nl

Link naar publicatie op Omgevingsweb.nl: https://www.omgevingsweb.nl/samenvatting/broer-versus-broer-in-een-handhavingszaak/

 

 

Een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 december 2021 is het signaleren waard. Niet vanwege de interne familieaangelegenheden tussen eiser en derde-belanghebbende, maar veeleer omdat de rechter in deze zaak schending van het evenredigheidsbeginsel door het college laat prevaleren boven de beginselplicht tot handhaving.

Wat is er aan de hand?

Eiser en derde-belanghebbende zijn broers en hebben samen een woning geërfd, bestaand uit een hoofdwoning en een aanbouw. Ingevolge de bestemmingsplanregels geldt een maatvoering van maximaal 9 wooneenheden in het gebied.

Derde-belanghebbende is eigenaar van de hoofdwoning; eiser is eigenaar van de aanbouw. Eiser woont sinds 1996 in de aanbouw nadat hij er van 1976 tot 1978 er ook had gewoond. In de aanbouw zijn een woonkamer, keuken, slaapkamer en badkamer aanwezig. Sinds 1976 is de doorgang met de hoofdwoning afgesloten.

Op 14 februari 2018 verzocht derde-belanghebbende het college om handhavend op te treden tegen de bewoning van de aanbouw door eiser. Op 18 juni 2020 legde het college aan eiser een last onder dwangsom op houdende om binnen drie maanden twee van de drie woonvoorzieningen (badkamer, keuken en toilet) uit de aanbouw te verwijderen en verwijderd te houden onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- ineens.

Het door eiser ingestelde bezwaar werd ongegrond verklaard.

De uitspraak

De rechtbank stelt voorop dat de last onder dwangsom is opgelegd voor het verbouwen van de aanbouw tot zelfstandige woning. De rechtbank vindt echter dat er een bijzondere omstandigheid is, waardoor van handhavend optreden moet worden afgezien.

De rechtbank is het met eiser eens dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Hierbij vindt de rechtbank van belang dat eiser niet in zijn woning (aanbouw) kan blijven wonen als hij de badkamer en de keuken moet verwijderen. Daar komt bij dat eiser in de huidige woningmarkt niet de financiële middelen heeft om op korte termijn een nieuwe woning te vinden. Daarnaast heeft eiser een financieel belang omdat de aanbouw in waarde zal verminderen.

Op geen van die gronden is het college ingegaan in het bestreden besluit. Daardoor heeft het bestreden besluit op dat punt een motiveringsgebrek. In de last onder dwangsom en het verweerschrift gaat het college daar evenmin op in en stelt het college slechts dat het algemeen belang is gediend door handhavend op te treden als er sprake is van een overtreding.

De rechtbank stelt voorop dat over het algemeen een zwaarwegend belang moet worden toegekend aan het naleven van wet- en regelgeving, maar dat het recht van eiser bij het behoud van zijn woning in dit geval zwaarder weegt. Daartoe overweegt de rechtbank dat de aanbouw al sinds 1976 woonvoorzieningen heeft en wordt al geruime tijd bewoond door eiser, terwijl het handhavingsverzoek pas op 14 februari 2018 is ingediend.

Niet is gebleken dat andere bewoners in de omgeving last ondervinden van de bewoning van de aanbouw. Daarnaast heeft de aanbouw geen ruimtelijke uitstraling die normaliter uitgaat van een woning. Verder verbieden de gebruiksregels van het bestemmingsplan niet dat er op het perceel twee huishoudens wonen.

Concluderend is de rechtbank van mening dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en onvoldoende is gemotiveerd. Dat zijn gebreken die niet kunnen worden gepasseerd en derhalve wordt het besluit vernietigd.

Strijd met het evenredigheidsbeginsel

Gezien de omvang van dit blog gaan wij enkel in op de overwegingen die ertoe hebben geleid dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden. Dat met het plaatsen van woonvoorzieningen in de aanbouw sprake is van een woning, is overigens weinig verrassends.

De rechtbank onderkent dat er sprake is van een overtreding, maar vindt handhavend optreden dus onevenredig. Daartoe overweegt de rechtbank onder meer dat de aanbouw sinds 1976 woonvoorzieningen heeft en al lange tijd wordt bewoond door eiser. Dat het handhavingsverzoek door derdebelanghebbende pas in 2018 is ingediend, is dan ook voor de rechtbank – onzes inziens – terecht opmerkelijk. Hierbij plaatsen wij overigens de kanttekening dat het enkele tijdsverloop geen bijzondere omstandigheid is dat niet meer handhavend mag worden opgetreden. De reden waarom derdebelanghebbende het handhavingsverzoek indiende vindt de rechtbank niet opwegen tegen het nadeel dat eiser zal ondervinden als er handhavend wordt opgetreden. Aan de andere kant wordt het moeten verlaten van een woning en de daarmee gepaard gaande grote financiële gevolgen over het algemeen niet als bijzondere omstandigheid gezien. Wellicht dat de krappe huizenmarkt in dit geval extra bezwarend is.

Daarnaast hecht de rechtbank veel waarde aan het feit dat omwonenden geen hinder ondervinden van de bewoning van de aanbouw. De vraag die hierbij kan worden opgeworpen is hoeveel waarde daar daadwerkelijk aan moet worden toegekend. Volgens vaste rechtspraak maakt het ontbreken van klachten van derden handhaving niet onevenredig. Bovendien stelt de rechtbank dat de aanbouw een andere ruimtelijke uitstraling heeft dan een woning. Wij vragen ons af wat de rechtbank hier met ruimtelijke uitstraling bedoelt. Wellicht dat de aanbouw in relatie tot de woning ondergeschikt lijkt. Een aanbouw wordt normaal gesproken niet gebruikt als woning. Daar komt bij dat de aanbouw alle woonvoorzieningen heeft. Zowel functioneel als stedenbouwkundig gezien kan er dan wel degelijk eenzelfde ruimtelijke uitstraling uitgaan als dat van een woning. Wat de rechtbank ook belangrijk vindt, is dat de gebruiksregels van het bestemmingsplan het niet verbieden dat twee huishoudens op één adres wonen. De strekking van deze planregel is volgens ons om kamerbewoning/huisvesting van arbeidsmigranten niet per definitie te verbieden. Derdebelanghebbende en eiser zijn broers van elkaar. Zonder de wetenschap dat eiser in de aanbouw woont en derdebelanghebbende (bijvoorbeeld) in de woning valt dus niet in te zien dat zij een afzonderlijk huishouden hebben van elkaar. Hierbij is van belang dat er geen extra huisnummer is voor de aanbouw en zij dus op hetzelfde adres staan ingeschreven.

In casu heeft eiser het geluk dat de bijzondere omstandigheden allemaal in zijn voordeel uitvallen. Was er bijvoorbeeld sprake geweest van een korter tijdsverloop en lieten de bestemmingsplanregels niet toe dat er twee huishoudens op één anders staan ingeschreven, dan bestond de kans dat het beroep op het evenredigheidsbeginsel niet was geslaagd.

Afsluitend

De rechtbank herroept de last onder dwangsom, maar benadrukt dat er sprake blijft van een illegale situatie. Daarmee krijgt eiser impliciet een persoonsgebonden gedoogbeschikking van de rechtbank. Het is heel gedurfd dat de rechtbank een dergelijke beslissing neemt, omdat rechters vaak terughoudend zijn met een (indringende) toets aan het evenredigheidsbeginsel.

Advocaat voor boekenkast Den Hollander Advocaten Oostburg

Wilt u meer weten over ons of het kantoor neem dan contact op.